componist
Joey Roukens (b. 1982) is an Amsterdam-based composer of contemporary classical music. He studied classical composition at Codarts University of the Arts and psychology at Leiden University. Since graduating in ...
gerelateerde werken
Zwei Heine Lieder : for alto or mezzo-soprano and piano / Gustav Mahler; realised by Joey Roukens
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Zangstem en piano
Bezetting:
zang pf
Canto continuo : voor symfonieorkest, 1988 / Henk Keizer
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
3221 4430 2timp 2perc str
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
2011 sax-a 1110 2perc pf str(8.7.5.4.3.)
Symphonie no. 3 : Thrène et Péan, 1921-1922 / Matthijs Vermeulen
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
2pic 2fl(pic) 2ob ob(eh) 2cl cl(cl-b) 2sax 4fg 4h 4trp 3trb tb 2timp 3perc 2hp str
compositie
Morphic Waves : for orchestra / Joey Roukens
Toelichting:
Morphic Waves markeert enigszins een breuk met mijn voorgaande (orkest)werken, doordat ik in dit stuk geprobeerd heb te streven naar een strengere, meer conceptuele benadering van het componeren en een langere adem dan ik normaal hanteer. Bovendien is het een stuk dat, meer dan mijn andere werken, draait om textuur. Aanvankelijk was het idee om een stuk te schrijven dat uitsluitend bestond uit texturen opgebouwd uit repeterende noten, maar dit concept vond ik toch te beperkend. Toch blijft dit idee wel hoorbaar door het hele stuk. Met name in de eerste pakweg 7 minuten wordt het idee vrij consequent en streng toegepast en worden klanktexturen opgebouwd door vele laagjes van repeterende noten (elk met een eigen golfachtige dynamiek van crescendo-decrescendo) over elkaar heen te laten schuiven. Deze techniek is geïnspireerd door electronische muziek (waarin ook complexe texturen en klanken ontstaan door het samenvoegen van eenvoudigere klankelementen) en wellicht klinkt het orkest hierdoor af en toe ook als een electronisch instrument. Met deze techniek heb ik geprobeerd om in het orkest texturen en harmonieën te creëren die echt in elkaar lijken over te vloeien, als een soort auditieve morphing.
Geleidelijk laat ik de strengheid in de loop van het stuk los en ontwikkelt de muziek zich vrijer, waarbij meer contrasterende secties worden doorlopen en het lineaire aspect (de horizontale lijn, het melodische) steeds meer aan terrein wint: zo tekent zich een melancholische melodische lijn af in een soloviool, of worstelt een Alberti-bas motiefje zich los uit een textuur van pendelende tertsen om te transformeren tot een energieke, grillige unisono lijn die door het hele orkest raast. Uiteindelijk komt de muziek terecht in steeds heftiger en donkerder vaarwater, waarbij ook het ritmische element, dat al steeds aanwezig was, nu nog sterker wordt en verandert in een wilde, sardonische popachtige groove. Sowieso heeft het stuk wel een donkere ondertoon die soms wat meer en soms wat minder op de voorgrond treedt. Maar ten slotte maakt de donkere ritmische energie plaats voor een zeer langzame epiloog die het stuk in grote rust en sereniteit besluit.