gerelateerde werken
Boundless (Homage to L.B.) : for string orchestra, harp, keyboards and percussion / Joey Roukens
Genre:
Orkest
Subgenre:
Groot ensemble (12 of meer spelers)
Bezetting:
timp 5perc hp synth/cel str
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
4444 4331 timp perc pf str
Ierse ouverture : 1961 / Henk Badings
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
3232 4331 timp 2perc cel pf str
Dawn Illusion : for violin, cello, piano and large orchestra / Alexey Sioumak
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
vn-solo vc-solo pf-solo picc fl 2ob 2co 2fg 4h 2tpt 3trb timp 3perc hp str
compositie
Morphic Waves : for orchestra / Joey Roukens
Overige auteurs:
Roukens, Joey
(Componist)
Toelichting:
Morphic Waves markeert enigszins een breuk met mijn voorgaande (orkest)werken, doordat ik in dit stuk geprobeerd heb te streven naar een strengere, meer conceptuele benadering van het componeren en een langere adem dan ik normaal hanteer. Bovendien is het een stuk dat, meer dan mijn andere werken, draait om textuur. Aanvankelijk was het idee om een stuk te schrijven dat uitsluitend bestond uit texturen opgebouwd uit repeterende noten, maar dit concept vond ik toch te beperkend. Toch blijft dit idee wel hoorbaar door het hele stuk. Met name in de eerste pakweg 7 minuten wordt het idee vrij consequent en streng toegepast en worden klanktexturen opgebouwd door vele laagjes van repeterende noten (elk met een eigen golfachtige dynamiek van crescendo-decrescendo) over elkaar heen te laten schuiven. Deze techniek is geïnspireerd door electronische muziek (waarin ook complexe texturen en klanken ontstaan door het samenvoegen van eenvoudigere klankelementen) en wellicht klinkt het orkest hierdoor af en toe ook als een electronisch instrument. Met deze techniek heb ik geprobeerd om in het orkest texturen en harmonieën te creëren die echt in elkaar lijken over te vloeien, als een soort auditieve morphing.
Geleidelijk laat ik de strengheid in de loop van het stuk los en ontwikkelt de muziek zich vrijer, waarbij meer contrasterende secties worden doorlopen en het lineaire aspect (de horizontale lijn, het melodische) steeds meer aan terrein wint: zo tekent zich een melancholische melodische lijn af in een soloviool, of worstelt een Alberti-bas motiefje zich los uit een textuur van pendelende tertsen om te transformeren tot een energieke, grillige unisono lijn die door het hele orkest raast. Uiteindelijk komt de muziek terecht in steeds heftiger en donkerder vaarwater, waarbij ook het ritmische element, dat al steeds aanwezig was, nu nog sterker wordt en verandert in een wilde, sardonische popachtige groove. Sowieso heeft het stuk wel een donkere ondertoon die soms wat meer en soms wat minder op de voorgrond treedt. Maar ten slotte maakt de donkere ritmische energie plaats voor een zeer langzame epiloog die het stuk in grote rust en sereniteit besluit.