gerelateerde werken
Winds of a far air : for flute and soprano saxophone, 1990 / Rokus de Groot
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Houtblazersensemble (2-12 spelers)
Bezetting:
fl sax-s
Nader tot U : bariton, fluit, piano, slagwerk, 1977 / muziek: Rob Goorhuis, text [sic]: Gerard Reve
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Zangstem en instrument(en)
Bezetting:
bar fl perc pf
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Zangstem en instrument(en)
Bezetting:
sopr vl/fl b.c.
Trois voeuz rustiques : pour soprano, clarinette et piano, opus 28, 1969 / Rudolf Koumans
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Zangstem en instrument(en)
Bezetting:
sopr cl pf
compositie
Cantata 6 gong : (Botan Kuroku), for tenor, 2 violas, violoncello, piano and gong, 1971/72 / Rokus de Groot
Overige auteurs:
Masaoka, Shiki
(Tekstdichter/librettist)
Groot, Rokus de
(Componist)
Toelichting:
Program note (Dutch): [Première: 5 april 1973 - Doopsgezinde Kerk, Aalsmeer] - De Cantata '6 Gong' is langzame muziek, waarin de piano het laagste register gebruikt - een gestage afwisseling van akkoorden die daar als gongslagen klinken van steeds iets andere kleur -, de strijkers zonder vibrato spelen, op enkele uitzonderingen na waar het vibrato enigszins moet worden overdreven, de gong in de inleiding drie tamelijk vrij geplaatste slagen geeft, geheel in de stijl van een inleiding, en drie nauwkeurig bepaalde in het eigenlijke stuk, en de tenor drie verzen zingt uit Botan Kuroku (The Verse Record of My Peonies : Een dagboek van een ziekbed) van Masaoka Shiki. De aanwijzing voorin de partituur, dat voor Japans publiek hetzij een extra gongslag wordt gegeven vóór de aanvang van de uitvoering, hetzij de slag tussen repetitiecijfers 4 en 5 achterwege wordt gelaten, heeft daarmee te maken dat men in Japan een geschenk niet uit 6, maar bij voorkeur uit 5 of 7 van iets laat bestaan, en metterdaad tevens
dat ik een kompositie als een geschenk beschouw. Het vers aan het slot van de partituur valt buiten de uitvoering. De Cantate kwam voort uit de fascinatie door drie heel verschillende soorten muziek: de midden-Javaanse gamelan; de motetten van Guillaume de Machaut; en de Introitus van Igor Stravinsky. Hoewel de klank van Machaut wel heel anders is dan die van de Cantate, is de manier waarop hij zijn motetten opbouwt de leidraad voor mijn muziek geweest. Na een instrumentale inleiding, die ik na voltooiing van het eigenlijke stuk schreef, en die eindigt met de twee langdurende pianoakkoorden, gaat de piano voort met het spelen van drie lange zinnen, alle van gelijke lengte en ritmisch gelijk van vorm. De gong wordt steeds op precies dezelfde plaats, in het midden van de zin, gespeeld; de plaatsbepaling van het strijkertremolo 'sul ponticello', tegen het einde van de zin, is iets vrijer; nog vrijer is het lied, zij het dat de drie coupletten samenvallen met de zinnen van de piano; de
strijkers tenslotte, die nagenoeg kontinu doorspelen, zijn het meest ongebonden. Deze opbouw in lange zinnen van ongeveer gelijke inhoud, zonder dat de ene een climax vormt ten opzichte van de andere, zonder dat ergens verwerking plaatsvindt van gegevens die eerder werden geëxposeerd, trok mij aan in Machaut's muziek en ik vond hem ook in de Javaanse gamelan; daar worden zulke lange perioden ingezet/afgesloten met een slag op een grote gong. De klank van de Cantate is overigens het meest verwant aan de Introitus van Stravinsky. Vanzelfsprekend kan de gong door een aparte speler worden geslagen; hij kan ook worden bespeeld door de dirigent, mocht deze nodig zijn, door de zanger, of door de pianist. De musici kunnen kiezen uit de Japanse tekst en de Engelse vertaling van Earl Miner. Deze tekst heeft enkele voorgangers gehad. De keuze ervan besloot de kompositie van het stuk. Dat neemt niet weg dat bijv. het strijkertremolo steeds verband houdt met een zeer bepaald kenmerk van elk der
verzen. - ROKUS DE GROOT