componist
Jan Vriend is van meet af aan een muzikale alles-eter die een uitgesproken modernistische benadering combineert met een open oor en oog voor het belang en de noden van een ...
gerelateerde werken
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Andere combinaties van strijkers en toetsinstrument
Bezetting:
pf vl vla vc cb
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Gemengd ensemble (2-11 spelers); Blaas en strijk en toetsinstrument(en)
Bezetting:
fl spt vl vladg
Five moments of day : for flute or alto flute and guitar, 1977/78 / Walter Hekster
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Gemengd ensemble (2-11 spelers)
Bezetting:
fl(fl-a) g
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Gemengd ensemble (2-11 spelers)
Bezetting:
2vl vla vc pf(cel) pf(glock)
compositie
Paroesie : for ten instrumentalists, 1963 / Jan Vriend
Toelichting:
Program note (Dutch): Paroesie dateert uit mijn conservatoriumtijd, toen ik nog leerling was bij Ton de Leeuw. Toen het ASKO-orkest was opgericht (1965) kon ik het uitgevoerd krijgen en kwamen een aantal zwakheden aan het licht waar ik in 1967 nog wat aan gesleuteld heb.
Het werk is enerzijds heel erg op samenklank (en kleur) gebaseerd en anderzijds op een intuïtief benul van groei en transformatie. De opening vertoont een interessante (maar onbewuste) parallel met de opening van mijn orkestwerk Hallelujah I (1987-'97), waarin ook vanuit een soort oertoestand geleidelijk vorm te voorschijn komt. Het idee van vorm creëren uit wanorde en deze weer vermalen om nieuwe vormen (of soorten van orde) te kunnen creëren moet dus al vroeg in mij post gevat hebben, en het kan wel zijn dat mijn interesse voor evolutietheorieën, zoals die te vinden zijn in het werk van Teilhard de Chardin, daartoe heeft bijgedragen. Ik herinner me ook dat het slot van Paroesie - de accelererende vioolsolo met tomtoms - gemaakt was als een soort opmaat voor het begin, zodat het stuk eindeloos herhaald zou kunnen worden ...
Veel harmonische velden zijn de dramatische uitkomst van voorafgaand zwoegen en de grote middensectie vanaf F1 is een goed voorbeeld van het principe van "overhouden" uit een proces van vermalen (G1÷2). Vanaf dit punt volgt opnieuw een lange opbouw met toenemende verdichting. Uit de climax aan het eind daarvan (I) komt weer een nieuw ingrediënt te voorschijn. Anders gezegd: Paroesie bouwt voortdurend energie op om opgevangen te worden in transformaties die op hun beurt weer energie opbouwen etcetera etcetera. Pas tegen het eind is er veel meer sprake van afbouwen, ofschoon, zoals gezegd, het slot toch weer accelereert, tot de kraan plotseling dicht wordt gedraaid ... tenzij het stuk weer van voren af aan wordt herhaald. - JAN VRIEND