gerelateerde werken
Double Concerto : for piccolo, piano and orchestra / Jan Vriend
Genre:
Onbekend
Bezetting:
picc-solo pf-solo 3fl(picc) 2ob eh 2cl cl-b cl-cb 2fg cfg 4h 3tpt 2trb trb-b tb3perc synth str
ChaChaCha : Version for bassoon and harp / Chiel Meijering
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Gemengd ensemble (2-12 spelers)
Bezetting:
fg hp
Trio 4 : clarinetto, violoncello ed arpa, 1956 / Reine Colaço Osario-Swaab
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Gemengd ensemble (2-12 spelers)
Bezetting:
cl hp vc
Two Reels and an Air : for pan flute and guitar / Guus Janssen
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Gemengd ensemble (2-12 spelers)
Bezetting:
panfl gt
compositie
Paroesie : for ten instrumentalists / Jan Vriend
Overige auteurs:
Vriend, Jan
(Componist)
Toelichting:
Program note (Dutch): Paroesie dateert uit mijn conservatoriumtijd, toen ik nog leerling was bij Ton de Leeuw. Toen het ASKO-orkest was opgericht (1965) kon ik het uitgevoerd krijgen en kwamen een aantal zwakheden aan het licht waar ik in 1967 nog wat aan gesleuteld heb.
Het werk is enerzijds heel erg op samenklank (en kleur) gebaseerd en anderzijds op een intuïtief benul van groei en transformatie. De opening vertoont een interessante (maar onbewuste) parallel met de opening van mijn orkestwerk Hallelujah I (1987-'97), waarin ook vanuit een soort oertoestand geleidelijk vorm te voorschijn komt. Het idee van vorm creëren uit wanorde en deze weer vermalen om nieuwe vormen (of soorten van orde) te kunnen creëren moet dus al vroeg in mij post gevat hebben, en het kan wel zijn dat mijn interesse voor evolutietheorieën, zoals die te vinden zijn in het werk van Teilhard de Chardin, daartoe heeft bijgedragen. Ik herinner me ook dat het slot van Paroesie - de accelererende vioolsolo met tomtoms - gemaakt was als een soort opmaat voor het begin, zodat het stuk eindeloos herhaald zou kunnen worden ...
Veel harmonische velden zijn de dramatische uitkomst van voorafgaand zwoegen en de grote middensectie vanaf F1 is een goed voorbeeld van het principe van "overhouden" uit een proces van vermalen (G1÷2). Vanaf dit punt volgt opnieuw een lange opbouw met toenemende verdichting. Uit de climax aan het eind daarvan (I) komt weer een nieuw ingrediënt te voorschijn. Anders gezegd: Paroesie bouwt voortdurend energie op om opgevangen te worden in transformaties die op hun beurt weer energie opbouwen etcetera etcetera. Pas tegen het eind is er veel meer sprake van afbouwen, ofschoon, zoals gezegd, het slot toch weer accelereert, tot de kraan plotseling dicht wordt gedraaid ... tenzij het stuk weer van voren af aan wordt herhaald. - JAN VRIEND