alle werken
populaire werken
Tombelène : Version for symphonic band / Godefroid Devreese; arranged by Frédéric Devreese
Genre:
Orkest
Subgenre:
Harmonieorkest
Bezetting:
picc 2fl 2ob(eh) cl 5cl cl-b cl-db sax-s sax-a sax-t sax-bar 2fg cfg 4h3tpt 3trb bar tb bass cel hp timp perc db
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
picc 2fl 2ob(eh) 2cl cl-b 2fg 4h 2tpt 3trb timp perc hp cel str
5 Sonatines : for piano / Godefroid Devreese
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Piano
Bezetting:
pf
nieuwste editie
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
picc 2fl 2ob(eh) 2cl cl-b 2fg 4h 2tpt 3trb timp perc hp cel str
componist
Devreese, Godefroid
Nationaliteit:
Belgium
Kortrijk, 22 januari 1893 - Elsene, 4 juni 1972; componist, dirigent, violist, docent
Godefroid Devreese stamt uit een aloude kunstenaarsfamilie. Langs moederszijde telde hij musici, letterkundigen en schilders tussen zijn voorouders, terwijl zijn oom Godfroid Devreese een bekende beeldhouwer was. Zijn overgrootvader was een bekend dirigent in België, zijn vader Albert Joseph, een muziekleraar, en zelf was hij de vader van Frédéric Devreese (1929).
Reeds op vijfjarige leeftijd kreeg hij pianoles van zijn grootmoeder en op de leeftijd van elf kreeg hij vioolles van Michel Van Neste. Hij zette zijn studies voort aan het Conservatorium te Brussel waar César Thomson en Eugène Ysaye zijn leraren viool waren en behaalde de eerste prijs viool op de leeftijd van 16 jaar. Hij vervolmaakte zich in de compositieleer privé bij François Rasse en Paul Gilson. Kort na de eerste wereldoorlog schreef hij zijn eerste instrumentale composities: Danse lente (1919) en wat later het symfonisch gedicht Poème héroïque (1922) en een Vioolsonate (1924). Godefroid Devreese was eerste solist-violist van het Oostendse Kursaalorkest. Tijdens het seizoen 1919-1920 trad hij al op als dirigent bij het Théâtre Royal in Antwerpen. Hij kwam weldra voor een moeilijke keuze te staan: gelijktijdig werd hem de betrekking aangeboden van tweede dirigent van het orkest in Monte-Carlo en van eerste lessenaar tweede violen in het Concertgebouworkest van Amsterdam. Hij verkoos laatstgenoemde functie, bekleedde die van 1925 tot 1930, hij dirigeerde ook zelf het Concertgebouworkest bij de wereldcreatie van zijn ballet Tombelène (1927). Na dit vruchtbare verblijf in Nederland keerde Devreese terug naar België en werd tot directeur benoemd van het Conservatorium te Mechelen, in opvolging van August De Boeck (1930). Door het jaarlijks organiseren van zes recitals en het dirigeren van evenveel symfonische concerten verwezenlijkte hij een unicum in de Vlaamse muziekgeschiedenis. Hij werd herhaaldelijk uitgenodigd om het NIR-orkest te dirigeren, en kreeg meermalen de kans als dirigent in het buitenland te gasteren. Hij ging op rust in 1958 maar bleef de concerten dirigeren tot 1961.
Als componist was Devreese vooral productief op gebied van de instrumentale muziek, zowel voor symfonisch orkest als voor kamerensemble. Stilistisch kan zijn compositorische productie grosso modo worden ingedeeld in drie periodes: een laatromantische (1916-1925), een waarin de romantiek wordt geassimileerd met impressionistische of neoklassieke tendensen (1925-1930) en een waarin de romantiek soms wordt gelieerd aan expressionistische stijlmiddelen (na 1930). Hij schreef o.a. twee Vioolconcerto's (1937, 1970), een Pianoconcerto (1938), een Suite voor orkest (1953), twee Celloconcertino's (1930, 1966), een Trio voor viool, cello en piano (1948), een Strijkkwartet (1937), een Sinfonietta voor strijkorkest (1962). Hij componeerde verschillende sonatines voor piano, kamermuziek, vier symfonieën, een vijftigtal liederen alsmede koormuziek, de cantaten Elfendans (1933), Lentetover (1934), Zonnetij (1935), een Stabat Mater (1965) en een Te Deum voor gemengd koor, orgel en koperblazers (1967). Nog interessante werken voor blaasinstrumenten zijn: Rapsodie voor klarinet, Allegro voor trompet, en Zes variaties op een volksthema.
Flavie Roquet, Lexicon Vlaamse Componisten
© 2007 by Roularta Books