gerelateerde werken
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Piano
Bezetting:
pf
Et in tempore vesperi erit lux : for organ, 1991 / Daan Manneke
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Orgel; Gemengd ensemble (2-12 spelers)
Bezetting:
org3h / 2org / org harm/synth/acc/3instr
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Gemengd ensemble (2-12 spelers)
Sporen : for flute, string trio and harp / René Samson
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Gemengd ensemble (2-12 spelers)
Bezetting:
fl vl vla vc hrp
compositie
Gran trio : per sassofono contralto, arpa e percussione, (1984) / Joep Straesser
Overige auteurs:
Straesser, Joep
(Componist)
Bevat:
...
Molto meno mosso, ma non rubato
Tombeau (alla marcia funèbre)
Toelichting:
Program note (Dutch): Het Gran Trio heeft drie delen die alle drie beginnen vanuit hetzelfde intervalmotief (vanuit c): c...c-d...c-es...c-des...c. Vanuit deze cel ontwikkelt elk deel zich op zijn eigen manier.
De grondgedachte van het eerste deel houdt in dat er altijd een hoge graad van energie aanwezig is. Vertaald naar de instrumenten toe betekent dit dat er steeds sprake zal zijn van tremolo's en/of trillers - tegelijkertijd een manier om lange tonen te realiseren op harp en marimba - of van snelle melodische groepen en glissandi. Kort samengevat: er is altijd een of andere vorm van 'snelheid' aanwezig, waardoor het stuk een energetische geladenheid krijgt.
Het tweede model stelt 'melodie' centraal en wel in het instrument dat daar het meest geschikt voor is: de saxofoon. Het stuk opent met melodie 'solo' alleen voor de saxofoon die daarna een snelle tussenmuziek introduceert waarin het klokkenspel de rol van de marimba overneemt en gecombineerd wordt met het hoge register van de harp. Een snel 'kat en muisspel' tussen saxofoon en harp vormt de tweede tussenmuziek die uitloopt op de derde solo in de saxofoon, die echter zo zeer versierd is dat hij zich nauwelijks meer onderscheidt van wat de beide andere instrumenten doen. Er is sprake van een versmelting. Het stuk eindigt met een coda die verwant is met de eerste tussenmuziek. Weergegeven met lettersymbolen zou de vorm er als volgt uitzien: A - B - A' - C - A'' - B'.
Het derde deel van het werk is een 'Tombeau', een grafschrift voor een in het jaar van ontstaan overleden familielid van de componist. De achterliggende gedachte is die van een treurmars. In vele opzichten vormt dit laatste deel een contrast met beide andere delen, waarbij het meest opvalt dat het sterk homofoon geschreven is, in tegenstelling tot de beide andere delen die een sterk polyfone textuur bezitten. Herinneringen aan deel 1 - het boven omschreven beginmotief, maar nu in 'volle glorie', 'quasi une tromba' - en aan deel 2 - snelle tertspendels in het klokkenspel - trekken voorbij als herinneringen aan het 'verleden' van het stuk zelf, dat inmiddels is ontstaan. Het werk eindigt in de leegte van kwint- en oktaafklanken. De toon c, van waaruit het stuk is begonnen, keert terug als centrum. Een laatste d, een none hoger, symboliseert de voor ons mensen onoplosbare vraag die er hangt rondom de dood. - JOEP STRAESSER