componist
Hoewel Jurriaan Andriessen tot de generatie van muziekvernieuwers als Pierre Boulez en Karlheinz Stockhausen behoort, vormen Franse componisten van voor de oorlog zijn belangrijkste voorbeelden. Jurriaan Andriessen schrijft een omvangrijk ...
gerelateerde werken
Trio no. IV : per flauto, oboe e fagotto, 1957 / Jurriaan Andriessen
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Houtblazersensemble (2-8 spelers)
Bezetting:
fl ob fg
Concertante speelmuziek : voor fluit, fagot en orkest / Herman Strategier
Genre:
Orkest
Subgenre:
Twee of meer verschillende solo-instrumenten en orkest
Bezetting:
1221 2200 timp perc str fl-fg-solo
Concerto : for violin, viola and orchestra, (1965) / Henk Badings
Genre:
Orkest
Subgenre:
Twee of meer verschillende solo-instrumenten en orkest
Bezetting:
3222 3200 timp 2perc pf cel str vl-vla-solo
II. duo concertante : per violoncello, fagotto ed orchestra, opus 92, 1983 / Jan Koetsier
Genre:
Orkest
Subgenre:
Twee of meer verschillende solo-instrumenten en orkest
Bezetting:
0200 2000 str fg-vc-solo
compositie
Concerto Rotterdam : voor jazz-combo en symfonie-orkest / Jurriaan Andriessen
Bevat:
Lento tranquillo
Molto lento
Rondo (Allegro vivo)
Toelichting:
Program note (Dutch): De bouw van het werk is die van een klassiek concert, dus driedelig. Het idioom is gebaseerd op het twaalftoonssysteem, om een eenheid te bewerkstelligen tussen de symfonische en de jazzmuziek. Dit brengt met zich mee dat de jazz-musici moeten improviseren op de twaalftoonsstructuur. Het is technisch mogelijk om uit samengestelde twaalftoonsharmonieën normale harmonieën af te leiden. Op de momenten, dat de solisten moeten improviseren, staat in hun partij de twaalftoonsmelodie met daaronder de afgeleide harmonieën. Het resultaat is dat de solisten in de sfeer van de free-jazz terecht komen. Het gevaar, dat de improvisatie een amusementskleur krijgt is daar mede bezworen. Het eerste deel begint met een langzame inleiding, waarin de motieven in de kiem te horen zijn. Na een orkestraal deel zet het combo in met het eerste thema. Daarna komt de orkestrale overgang (de brug). Het combo valt in met het tweede thema samen met de violen en fluiten. Dan volgt een verkorte reprise, waarbij
het orkest het hoofdthema speelt. Het tweede deel begint ook met een orkestrale inleiding en het combo volgt met het hoofdthema, waarin de twaalftoonsreeks wordt opgesteld en doorgewerkt. Dan ontwikkelt zich uit het ritme van een langzame versie van het hoofdthema een zeer snelle wals, die in canon-vorm tot een grote climax voert, waarna het eerste gedeelte terugkeert met een coda gebaseerd op de inleiding. Dit tweede deel is dus gewoon de driedelige liedvorm. Het derde en laatste deel is een rondo. Het begint met een opbouw van ritmen in het orkest tot het combo het rondo-thema inzet, gevolgd door diverse soli. Daarna volgt een langzaam middenstuk (het alternatief), waarin themata uit het eerste en tweede deel worden teruggehaald. Het rondo komt terug, voerende van een uiterst pianissimo tot een uiterst forte. - JURRIAAN ANDRIESSEN