componist
Guus Janssen is een Nederlands componist en pianist die in zijn werk verschillende muzikale werelden bijeenbrengt: die van de klassieke muziek en van de jazzmuziek, van het componeren en van ...
gerelateerde werken
24 capriccio's voor viool solo
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Viool
Bezetting:
vl
Cybernetic object / Cybernetisch object : for orchestra / David Porcelijn
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
core group: 1011 sax-t 0001 3perc hp(ampl.) pf el.cemb free groups: 4442 2220 2vl-2vla-2vc-2cb-ampl.
Symphony no. 1 : Dejeune & Algunda, for orchestra, 1991/1992, revision 1993 / Kim Bowman
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
3333 4411 2 trp-b 6perc 2hp pf str
Jour de fête : pour orchestre, 1986 / Kees Olthuis
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
3343 4331 timp 4perc 2hp str
compositie
Toonen : voor kamerorkest, 1980 / Guus Janssen
Toelichting:
Program note (Dutch): [Première: 19 oktober 1980 - Radio Kamerorkest o.l.v. Ernest Bour (Donaueschingen)] - Het stuk bestaat uit drie delen plus een coda. In het eerste deel wordt vanuit een eenstemmige muziek een polyfonie ontwikkeld die slechts bestaat uit een zeer snelle canonische verwerking van de vier basismotieven van het stuk, hetgeen dus nog geen werkelijke polyfonie is. Het tweede deel bevat onder andere de herhalingen van de start van het stuk op een te laag en een te hoog toerental. Ook breken hier en daar even de vier grondakkoorden behorend bij de basismotieven door. Zij zijn pas vlak voor de coda zeer duidelijk aanwezig in de strijkers en het klokkenspel. In het derde deel wordt allereerst een homofoon ritmisch patroon ontwikkeld (vanuit een pulserende figuur door voortdurende verschuivingen), waarna een slechts ritmische polyfonie ontstaat (want de toonhoogte-beweging stopt op hetzelfde moment) door de ontsporing van het net ontwikkelde ritmische patroon. Ook dit is dus geen volledige
polyfonie. Dan volgt vlak voor de coda een opstapeling van start plus de te snel en te langzaam afgespeelde versies van de start, waardoor de echte polyfonie ontstaat. Hier dient zich dan ook de coda aan, die een werkelijke polyfonie is, maar tegelijkertijd een zeer grote ontsporing van de muziek. De vier 'tonaliteiten' lossen op, de vier basismotieven versmelten tot langere, stijgende maar vooral ook dalende lijnen (die in het stuk nog niet voorkwamen) waardoor zij hun identiteit verliezen. De pulsen (die in deel 1 belangrijk waren) en de ritmische patronen (die in deel 3 belangrijk waren) versmelten ook waardoor zij bijkans onherkenbaar worden, terwijl de muziek in haar totaliteit vastloopt doordat zij teveel krassen blijkt te bevatten. - GUUS JANSSEN