gerelateerde werken
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Gemengd koor
Bezetting:
GK8
Fête champêtre : suite de danses pour orchestre à cordes et percussion, opus 38, 1951 / Géza Frid
Genre:
Orkest
Subgenre:
Strijkorkest
Bezetting:
perc str / perc 2vl vla vc cb
Polifonías : for string orchestra, 1954-1956 / Enrique Raxach
Genre:
Orkest
Subgenre:
Strijkorkest
Bezetting:
str
Symphony for strings : 1991 / Willem Stoppelenburg
Genre:
Orkest
Subgenre:
Strijkorkest
Bezetting:
str
compositie
Concerto voor strijkorkest : for string orchestra and timpani, (1947-48) / Rudolf Escher
Overige auteurs:
Escher, Rudolf
(Componist)
Bevat:
Canto appassionato
Rondo mediterraneo
Ciaccona epica
Toelichting:
Program note (Dutch): De auteur wenste de strijkinstrumenten in de eerste plaats als 'zanginstrumenten' te behandelen en dit heeft mede de bouw van het werk bepaald: de volgorde der tempi is langzaam - snel - langzaam. De vorm der delen afzonderlijk zou men kunnen karakteriseren als: doorgecomponeerd lied, grote rondovorm, chaconne (variatievorm). In het eerste en in het laatste deel zijn pauken aan het ensemble toegevoegd, die geen thematische of concertante, doch uitsluitend ornamentale functie hebben.
Canto appassionato. Lento energico alla breve. Dit bestaat uit een grote melodie, beginnend in het laatste register, geleidelijk stijgend tot het hoogste, daarna terugkerend tot het middenregister. Zij wordt nauwelijks 'begeleid', de instrumenten die niet de melodie voeren, bepalen zich vrijwel tot akkoordische interrupties. Grondslag van de harmoniek is de bitonale combinatie cis-f (grondtoon cis).
Rondo mediterraneo. Presto.Vormschema: a-b-a'-c-a''-b'-a'''. In a worden ongewone metra gebruikt (10/8 = 3 + 2 + 2 + 3, 12/8 = 3 + 2 + 2 + 2 + 3); b en c zijn respectievelijk in 6/8 en 4/8 maat geschreven. De duur der achtsten blijft steeds gelijk. a: tot (26). Het 'middellandse' karakter, dat in de titel wordt aangeduid, komt vooral in de volksliedachtige melodiek van dit 'refrein' tot uiting. Overgang: (26) - (28). b: (28) - (37). Dit gedeelte is homofoon, evenals a; de melodie ligt ook hier in de violen. In de begeleiding treft men de voor Escher zo karakteristieke 'hoornkwinten' aan. Dit 'couplet' bestaat uit twee delen: b1: (28) tot (33) - 2; korte overgang, corresponderend met de inleidingsmaten (28) tot (29); b2: (34) tot (37). a': (37) tot 2 - (41). Overgang: 2 - (41) tot (42). c: (42) tot (68). Fugatische verwerking van een thema, dat het karakter van een toccata heeft. Vanaf (66) kondigt zich de tweede herhaling van a aan. a'': (68) tot 5 - (73). Overgang: 5 - (73) tot (73).
b': (73) tot (81); melodie thans in de violoncellen. Overgang: (81) tot (82). a''': (82) tot (89). Coda: (89) tot slot. In dit deel overheerst van de beide componenten der fundamentale bitonale combinatie: F.
Ciaccona epica. Adagio con moto. Het chaconnethema omvat 34 maten; er volgen 6 variaties waarbij niet alleen de tegenstemmen, maar ook het thema zelf voortdurend veranderen. Het klankvolume neemt geleidelijk toe (in het begin spelen slechts enkele lessenaars). Thema: tot (95); melodie in de eerste viool. Variatie 1: (95); melodie in violoncel. Variatie 2: (101); melodie in tweede viool. Variatie 3: (107); melodie in altviool. Variatie 4: (113); melodie in altviool. Variatie 5: (119); melodie in cello en contrabas. Variatie 6: (126); melodie in eerste violen. Deze variatie is tweemaal zo lang als de andere. Hoogtepunt, tevens Coda: (139) tot slot. Tonaal overheerst hier cis. De kwint f-c (slot van II) vormt, enharmonisch verwisseld, de melodische aanhef van III (bis - cis). - RUDOLF ESCHER