gerelateerde werken
Six Turkish folkpoems : for female voice and 7 instruments, (1977) / Theo Loevendie
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Zangstem en instrument(en)
Bezetting:
sopr/sopr-m fl(pic) cl perc hp pf vl vc
Escale à Bahia : pour flûte, soprano et violoncelle / Karel Goeyvaerts; lyrics by Blaise Cendrars
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Zangstem en instrument(en)
Bezetting:
zang fl vc
Trois chansons d'amour et une épigramme : voor zang en blokfluit, 1981 / Harold C. King
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Zangstem en instrument(en)
Bezetting:
medium rec-s/rec-t
Micro fohn : 2004 / Vanessa Lann
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Zangstem en instrument(en)
Bezetting:
sopr rec perc vl
compositie
Six Turkish folkpoems : for female voice and 7 instruments, (1977) / Theo Loevendie
Overige auteurs:
Loevendie, Theo
(Componist)
Toelichting:
Program note (Dutch): Oosterse poëzie wekt bij ons, westerlingen, een beeld op van verfijning en filosofische diepgang. Dat beeld wordt bepaald door de kunst van de geletterden, zowel de Japanse haiku als de kwatrijnen van de grote Perzische dichter Omar Khayyam (met hetzelfde rijmschema als deze Turkse volksgedichten) zijn daar in het westen meest bekende voorbeelden van. Het zijn de topjes van een culturele ijsberg, rustend op een basis van anonieme volkskunst. Deze zes uit een verzameling van 3000 geselecteerde mâni zijn typische volkskunst; de inhoud is zeer concreet, recht-op-de-man-af en puur van taal, zonder de intellectuele fijnzinnigheden en de vele Arabische en Perzische woorden die in de kunst der geletterden voorkomen. In de eerste twee regels van deze kwatrijnen worden weliswaar het metrum en het rijm duidelijk aangegeven, maar de betekenis van deze regels staat in geen of slechts in los verband met de eigenlijke inhoud van het gedicht die in de volgende twee regels volgt. Een soms
humoristisch uitpakkend effect dat in de vertaling geheel verloren gaat, het duidelijkst te merken in het tweede en het vierde gedicht. Het is een van de redenen, waarom in deze cyclus de oorspronkelijke taal is gehandhaafd. Bij het organiseren van de toonhoogte wordt in deze liederencyclus onder andere gebruik gemaakt van een diatonisch tetrachord (D-E-F-G) dat in de meeste Turkse volksmuziek wordt gevonden, zij het in iets andere stemming. De uitwerking is meestal zó abstract dat van een hoorbare verwijzing naar volksmuziek geen sprake is. Hetzelfde geldt voor het in deze liederen zo belangrijke element ritme. De zes liederen zijn als volgt gegroepeerd: 1, 2-3-4, 5-6, hetgeen een afspiegeling is van de verhoudingen in de ritmische cel die als uitgangspunt dient (2-3-1). De uitwerking van dit uitgangspunt verschilt per lied maar heeft meer te maken met Afrikaanse polyritmiek en middeleeuwse isoritmiek dan met de ritmische verschijnselen in de muziek van de Balkan en Turkije. - THEO
LOEVENDIE