componist
Henk Badings is een van de grootste componisten van de twintigste eeuw, volgens musicoloog Leo Samama. Hij roemt hem als "een veelzijdig kunstenaar die ogenschijnlijk moeiteloos omschakelt van de ernstige ...
gerelateerde werken
Concerto : for viola and string orchestra, 1965 / Henk Badings
Genre:
Orkest
Subgenre:
Altviool en strijkorkest
Bezetting:
str vla-solo
Between two worlds : [for] saxophone solo [and] orchestra, 1977 / Walter Hekster
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
1121 1210 timp 3perc g-b acc el.org pf str sax-solo
Concertino : voor saxofoonkwartet, harp, piano, slagwerk en strijkorkest, 1984 / Bernard van Beurden
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
timp 3perc hp pf str 4sax-solo
Prélude : pour saxophone et orchestre, 1959 / Jan van Dijk
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
1020 1000 hp str sax-a-solo
compositie
Quadrupelconcert : versie voor 4 saxofoons en symfonieorkest, 1984 / Henk Badings
Bevat:
Introduzione e allegro
Lento
Finale (Vivace)
Toelichting:
Er zijn drie delen. Het eerste deel bestaat uit een langzame inleiding en een snel hoofddeel. De inleiding heeft een ritmisch rijkgeschakeerd hoofdthema, dat als dubbelcanon in de soli verschijnt. De eerste themagroep van het Allegro is gebouwd op syncopisch-hamerende ritmen. De tweede themagroep heeft lyrische melismen in de soli. Deze keren daarna terug op motieven uit de inleiding en bereiden daarmee een gewijzigde reprise van de eerste themagroep hoofdzakelijk in het orkesttutti. Het langzame tweede deel is lyrisch-elegisch van stemming met thematische en ritmische verwantschappen tot het eerste deel. Het zwaartepunt ligt in het polymelodisch weefsel van lyrische lijnen in de vier soli. Orkesttutti in het midden leiden aleatorische combinaties in. Een epiloog keert terug tot de aanvangsstemming. Het derde deel is een speelse finale in een 10/8 maat (6 + 4). Het hoofdthema verschijnt na een inleiding in het slagwerk in de SS, daarna in een uitvoerige SB-solo en in de vier soli
tezamen. Er volgen solo-cadensen van van ST, SA en SS. In een bitonale variant van het hoofdthema zijn tal van herinneringen aan de syncopische ritmen uit deel I. Nadat de soli teruggegrepen hebben op een variant van het tweede thema uit deel I, volgt een dramatisch coda. De syncoperende ritmen zwellen in het orkest aan tot brutale massieve blokken, waaruit de soli echter telkens weer tevoorschijn komen in stijgende trillers en die ten slotte de finale beëindigen met een schertsende figuur. - HENK BADINGS