componist
Henk Badings is een van de grootste componisten van de twintigste eeuw, volgens musicoloog Leo Samama. Hij roemt hem als "een veelzijdig kunstenaar die ogenschijnlijk moeiteloos omschakelt van de ernstige ...
gerelateerde werken
Concerto : for viola and string orchestra, 1965 / Henk Badings
Genre:
Orkest
Subgenre:
Altviool en strijkorkest
Bezetting:
str vla-solo
Fruit of Desire : for soprano saxophone and symphony orchestra / Chiel Meijering
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
sax-s-solo 3fl(pic) 3ob(eh) 2cl cl-b 4h 4trp 4trb tb timp perc mar glock vibr pf hp str
Medusa : for alto saxophone and orchestra, 1992, revision 1996 / Otto Ketting
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
2000 4sax 1440 drums hp pf str (vl vla vc) sax-a-solo
Leyendas : Concerto for alto saxophone and symphony orchestra / Guillermo Lago
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
2fl ob eh cl cl-b 2fg 2h 2tpt trb-t trb-n tb-b 4timp 2perc hp str
compositie
Quadrupelconcert : versie voor 4 saxofoons en symfonieorkest, 1984 / Henk Badings
Bevat:
Introduzione e allegro
Lento
Finale (Vivace)
Toelichting:
Er zijn drie delen. Het eerste deel bestaat uit een langzame inleiding en een snel hoofddeel. De inleiding heeft een ritmisch rijkgeschakeerd hoofdthema, dat als dubbelcanon in de soli verschijnt. De eerste themagroep van het Allegro is gebouwd op syncopisch-hamerende ritmen. De tweede themagroep heeft lyrische melismen in de soli. Deze keren daarna terug op motieven uit de inleiding en bereiden daarmee een gewijzigde reprise van de eerste themagroep hoofdzakelijk in het orkesttutti. Het langzame tweede deel is lyrisch-elegisch van stemming met thematische en ritmische verwantschappen tot het eerste deel. Het zwaartepunt ligt in het polymelodisch weefsel van lyrische lijnen in de vier soli. Orkesttutti in het midden leiden aleatorische combinaties in. Een epiloog keert terug tot de aanvangsstemming. Het derde deel is een speelse finale in een 10/8 maat (6 + 4). Het hoofdthema verschijnt na een inleiding in het slagwerk in de SS, daarna in een uitvoerige SB-solo en in de vier soli
tezamen. Er volgen solo-cadensen van van ST, SA en SS. In een bitonale variant van het hoofdthema zijn tal van herinneringen aan de syncopische ritmen uit deel I. Nadat de soli teruggegrepen hebben op een variant van het tweede thema uit deel I, volgt een dramatisch coda. De syncoperende ritmen zwellen in het orkest aan tot brutale massieve blokken, waaruit de soli echter telkens weer tevoorschijn komen in stijgende trillers en die ten slotte de finale beƫindigen met een schertsende figuur. - HENK BADINGS