componist
Henk Badings is een van de grootste componisten van de twintigste eeuw, volgens musicoloog Leo Samama. Hij roemt hem als "een veelzijdig kunstenaar die ogenschijnlijk moeiteloos omschakelt van de ernstige ...
gerelateerde werken
La malinconia : for saxophone and piano, 1949 / Henk Badings
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Saxofoon en toetsinstrument
Bezetting:
sax-a pf
Concerto grosso : for saxophone quartet and orchestra, 1988 / Hans Kox
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
1202 2200 timp str 4sax-solo
Saxophoonconcert : instrumentatie voor symfonieorkest 1952, (1951) / Henk Badings
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
2fl 2ob 2cl 2fg 3h 3trp 3trb timp perc str sax-a-solo
Tournee : for alto saxophone and orchestra, 1986 / Kees Schoonenbeek
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
2232 3431 timp 3-4perc str sax-a-solo
compositie
Quadrupelconcert : versie voor 4 saxofoons en symfonieorkest, 1984 / Henk Badings
Bevat:
Introduzione e allegro
Lento
Finale (Vivace)
Toelichting:
Er zijn drie delen. Het eerste deel bestaat uit een langzame inleiding en een snel hoofddeel. De inleiding heeft een ritmisch rijkgeschakeerd hoofdthema, dat als dubbelcanon in de soli verschijnt. De eerste themagroep van het Allegro is gebouwd op syncopisch-hamerende ritmen. De tweede themagroep heeft lyrische melismen in de soli. Deze keren daarna terug op motieven uit de inleiding en bereiden daarmee een gewijzigde reprise van de eerste themagroep hoofdzakelijk in het orkesttutti. Het langzame tweede deel is lyrisch-elegisch van stemming met thematische en ritmische verwantschappen tot het eerste deel. Het zwaartepunt ligt in het polymelodisch weefsel van lyrische lijnen in de vier soli. Orkesttutti in het midden leiden aleatorische combinaties in. Een epiloog keert terug tot de aanvangsstemming. Het derde deel is een speelse finale in een 10/8 maat (6 + 4). Het hoofdthema verschijnt na een inleiding in het slagwerk in de SS, daarna in een uitvoerige SB-solo en in de vier soli
tezamen. Er volgen solo-cadensen van van ST, SA en SS. In een bitonale variant van het hoofdthema zijn tal van herinneringen aan de syncopische ritmen uit deel I. Nadat de soli teruggegrepen hebben op een variant van het tweede thema uit deel I, volgt een dramatisch coda. De syncoperende ritmen zwellen in het orkest aan tot brutale massieve blokken, waaruit de soli echter telkens weer tevoorschijn komen in stijgende trillers en die ten slotte de finale beëindigen met een schertsende figuur. - HENK BADINGS