componist
Henk Badings is een van de grootste componisten van de twintigste eeuw, volgens musicoloog Leo Samama. Hij roemt hem als "een veelzijdig kunstenaar die ogenschijnlijk moeiteloos omschakelt van de ernstige ...
gerelateerde werken
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Viool; Elektronica met verschillende instrumenten; Viool met elektronica
Bezetting:
vl 2soundtracks
Concert : voor altsaxofoon en orkest, (1971) / Tristan Keuris
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
3232 4221 perc vibr cel pf str sax-a-solo
Cri et gloire du monde : for soprano saxophone and orchestra, 1995 / Bernard van Beurden
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
3333 4432 timp 7perc hp str sax-s-solo
Onderwerping : voor altsaxofoon en orkest, 1986 / Chiel Meijering
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en orkest
Bezetting:
3333 8431 timp 3-4perc 2hp pf(cel) str sax-a-solo
compositie
Quadrupelconcert : versie voor 4 saxofoons en symfonieorkest, 1984 / Henk Badings
Bevat:
Introduzione e allegro
Lento
Finale (Vivace)
Toelichting:
Er zijn drie delen. Het eerste deel bestaat uit een langzame inleiding en een snel hoofddeel. De inleiding heeft een ritmisch rijkgeschakeerd hoofdthema, dat als dubbelcanon in de soli verschijnt. De eerste themagroep van het Allegro is gebouwd op syncopisch-hamerende ritmen. De tweede themagroep heeft lyrische melismen in de soli. Deze keren daarna terug op motieven uit de inleiding en bereiden daarmee een gewijzigde reprise van de eerste themagroep hoofdzakelijk in het orkesttutti. Het langzame tweede deel is lyrisch-elegisch van stemming met thematische en ritmische verwantschappen tot het eerste deel. Het zwaartepunt ligt in het polymelodisch weefsel van lyrische lijnen in de vier soli. Orkesttutti in het midden leiden aleatorische combinaties in. Een epiloog keert terug tot de aanvangsstemming. Het derde deel is een speelse finale in een 10/8 maat (6 + 4). Het hoofdthema verschijnt na een inleiding in het slagwerk in de SS, daarna in een uitvoerige SB-solo en in de vier soli
tezamen. Er volgen solo-cadensen van van ST, SA en SS. In een bitonale variant van het hoofdthema zijn tal van herinneringen aan de syncopische ritmen uit deel I. Nadat de soli teruggegrepen hebben op een variant van het tweede thema uit deel I, volgt een dramatisch coda. De syncoperende ritmen zwellen in het orkest aan tot brutale massieve blokken, waaruit de soli echter telkens weer tevoorschijn komen in stijgende trillers en die ten slotte de finale beëindigen met een schertsende figuur. - HENK BADINGS