gerelateerde werken
Kleine kopermuziek : voor 2 trompetten, hoorn en trombone, (1950/51) / Jaap Geraedts
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Koperensemble (2-12 spelers)
Bezetting:
h 2trp trb
Sinfonia concertante : klarinet, hoorn, strijkorkest, 1951 / Alexander Voormolen
Genre:
Orkest
Subgenre:
Twee of meer verschillende solo-instrumenten en orkest
Bezetting:
str cl-h-solo
Fantasia concertante : voor fluit en fagot met begeleiding van orkest, (1957) / Henri C. van Praag
Genre:
Orkest
Subgenre:
Twee of meer verschillende solo-instrumenten en orkest
Bezetting:
1221 2000 timp str fl-fg-solo
Tracks : for saxophone quartet and orchestra, 1998 / Geert van Keulen
Genre:
Orkest
Subgenre:
Twee of meer verschillende solo-instrumenten en orkest
Bezetting:
3230 4330 5perc vibr pf g-b str 4sax-solo
compositie
Concerto da camera : voor viool, violoncello, piano en orkest, (1956) / Jaap Geraedts
Overige auteurs:
Geraedts, Jaap
(Componist)
Bevat:
Moderato cantanto
Adagio
Vivo assai
Toelichting:
Program note (Dutch): Op verzoek van de heer Balfoort kreeg het werk de vorm van een tripel-concert; het is aan de dirigent en leden van het Museumkamerorkest opgedragen ter gelegenheid van het 15-jarig jubileum.
De voornamelijk op het verleden gerichte musiceerpraktijk en de daaraan beantwoordende muzikale gesteldheid van de luisteraar zijn twee omstandigheden die de eigen plaats van het Museumkamerorkest in het Nederlandse culturele leven typeren. Zeer bewust heb ik door deze beide factoren de klinkende inhoud van mijn werk mede laten bepalen. Als resultaat werd derhalve een 'klassiek' concert beoogd, dat wil zeggen een werk, helder van opzet, structureel volgens overgeleverde vormbegrippen, en onproblematisch van klank, althans zodanig dat de experimentele kanten (die geen hedendaags componist ontwijken kan) uitsluitend tot het 'binnenwerk' van het stuk behoren en ondergeschikt gemaakt aan een vóór alles vloeiende muzikale gedachtegang. Het enige punt waar van de traditie is afgeweken, is dat van het begrip: concert. In dit Concerto da Camera is geen nadrukkelijke bevoorrechting van de solopartijen nagestreefd, zodat het werk een evenredig aandeel belangrijke orkestpartijen bevat. Thematisch
is het voor een belangrijk deel uit het terts-interval opgebouwd (zowel groot als klein), de begrippen majeur en mineur worden melodisch en harmonisch op velerlei manieren met elkaar versmolten, alsook in oorspronkelijke gedaante tegen elkaar uitgespeeld. In het zingend allegro van deel I opent het solo-trio met het lyrisch hoofdthema, na de orkestrepliek volgt een burleske episode (fagotsolo), die na een sterk geritmeerde climax in een droefgeestiger getinte verwerking van de hoofdgedachte overgaat. Langzamerhand wordt naar de beginstemming 'terugwerkt', waarna een korte reprise volgt met orkestrale omspeling der solostemmen. Het Adagio is een 'pastorale interrompue', een stuk met slechts één hoofdthema, dat in verschillende gedaanten naar voren treedt. De vredige sfeer van dit thema wordt telkenmale onderbroken door cadensen van de solo-instrumenten, die hier ook meer individueel naar voren treden.
Een dramatisch hoogtepunt markeert de laatste virtuoze cadens en de terugkeer naar de beginsfeer. Een hoornsolo kondigt de finale aan, die onmiddellijk bij het langzame deel aansluit. Het is een dansstuk, gelijkend op de Tarantella, maar nu en dan ook plaats gunnend aan andere ritmen. Direct na de expositie volgt een contrast-episode, die teruggrijpt op het hoofdthema van deel I. Een 'grazioso'-melodie (fluit en fagot) leidt gaandeweg naar een versnelling, terug naar het meer uitgewerkte Tarantella-thema. In het laatste deel is in het bijzonder gestreefd naar evenwicht tussen virtuoze expansie en zuiver muzikale ontwikkeling (welke laatste in stukken met finale-karakter nogal eens het onderspit moet delven). - JAAP GERAEDTS