gerelateerde werken
Genre:
Orkest
Subgenre:
Twee of meer verschillende solo-instrumenten en orkest
Bezetting:
3355 4341 2perc mar cymb 2hp man str(16.16.12.12.8.) h-pf-vl-solo
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Blaas en strijk en toetsinstrument(en)
Bezetting:
cl trb vc pf
Trio : voor klarinet, altviool en piano / Leo Smit
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Blaas en strijk en toetsinstrument(en)
Bezetting:
cl vla pf
Imitation : version 211/Struktur 3, fluit, fagot, spinet, piano [en] strijkers / Michael Fahres
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Gemengd ensemble (2-12 spelers); Elektronica met verschillende instrumenten; Blaas en strijk en toetsinstrument(en); Blaas en strijk en toetsinstrument(en) met multimedia; Gemengd ensemble (2-12 spelers) met multimedia
Bezetting:
fl fg spt pf 2vl vla vc electronics
compositie
Nonet : 1985 / Jan van Vlijmen
Overige auteurs:
Vlijmen, Jan van
(Componist)
Toelichting:
Program note (Dutch): Het Nonet is opgedragen aan Arnold Schönbergs beide zonen Ronald en Lawrence, en geschreven voor het Schönberg Ensemble. Hoewel dit werk in stilistisch opzicht geen enkele verwantschap heeft met Schönbergs compositiestijl, zijn er toch raakpunten met bepaalde compositorische aspecten van het werk van deze gangmaker van de tweede Weense School.
In de eerste plaats de samenstelling van het ensemble: in feite een soort grootste gemene deler van de bezetting van Pierrot Lunaire, de Serenade uit 1923 en de Suite uit 1925, welke in de basissamenstelling van het Schönberg Ensemble zijn actuele voortzetting vindt, en die de karakteristieke en inmiddels klassiek geworden ensemblekleur van de Verein für musikalische Privataufführungen in herinnering roept.
Vervolgens sluit mijn werkwijze in zoverre aan bij Schönbergs compositietechniek dat ik ook in dit werk niet schroom mij te baseren op de zogenaamde reeksentechniek. Zoals in al mijn werken van de laatste tien jaar het geval is, ligt ook aan dit werk een twaalftoonreeks ten grondslag, met dien verstande dat ik deze techniek hanteer op een wijze die haaks staat op de algemeen bekende Schönbergiaanse principes. Er is sprake van een werkmethode waarbij combinaties van toongroepen bestaande uit 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tonen (en die dus zijn ontleend aan de oorspronkelijke dodekafone reeks) zodanig zijn gegroepeerd dat er in feite een reeks ontstaat van 28 tonen (de som van de getallen 1 tot en met 7). Van belang daarbij is dat, in tegenstelling tot datgene wat nu juist met de dodekafonie werd beoogd - n.l. het ontwerpen van een systeem waarbij de gelijkwaardigheid van de twaalf tonen van de chromatische toonladder was gegarandeerd - als gevolg van de door mij toegepaste methode nu juist de
ongelijkwaardigheid van de tonen wordt bereikt. M.a.w. er ontstaat opnieuw een soort hiërarchie tussen de tonen onderling, met als hoorbaar resultaat sterke en minder sterke oriëntatiepunten. In feite kan deze werkwijze - en daarin schuilt dan ook de paradox - worden beschouwd als een variant van reeds lang bestaande compositiesystemen; immers, de traditionele harmonieleer is een typisch voorbeeld van een hiërarchisch opgezette compositietechniek.
Het werk bestaat uit zeven onderdelen, waarbij de delen I, III, V en VII als hoofddelen moeten worden gezien; de delen II, IV en VI fungeren in feite als verbindingsonderdelen, in dit geval drie razendsnelle scherzo's voor het hele ensemble. De vier hoofddelen onderscheiden zich o.m. van elkaar doordat in elk deel één of meer instrumenten centraal worden gesteld, zodat elk deel zijn eigen karakter en kleur heeft gekregen. In deel I overheersen de altviool en de cello, in deel III de fluit, de basklarinet en de tweede viool. In deel V staan de klarinet en de contrabas centraal; bij deel VII heeft de viool de boventoon, en wel zodanig dat dit gedeelte het karakter krijgt van een klein vioolconcert; het vormt bovendien een cumulatie van elementen uit de voorafgaande delen. - JAN VAN VLIJMEN