gerelateerde werken
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Gemengd koor
Bezetting:
GK8
Hommage à Chabrier : (naar de aan Cor de Groot opgedragen piano solo), '50-'51 / Hugo Godron
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
2222 4331 timp 2perc str
Symphonie no. 1 / Herman Strategier
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
2232 4331 timp perc hp str
Suite voor kamerorkest : (1935) / Oscar van Hemel
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
2200 0000 pf str
compositie
Musique pour l'esprit en deuil : for orchestra, (1943) / Rudolf Escher
Overige auteurs:
Escher, Rudolf
(Componist)
Toelichting:
Program note (Dutch): (Première: 19-1-1947 - Concertgebouw, Amsterdam - Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum). (...) De compositie bestaat uit één deel en is geleed volgens het principe van een uitgebreide, doch van het klassieke schema sterk afwijkende hoofdvorm, bestaande uit Inleiding, Expositie (verdeeld in twee gedeelten: A1 en A2), Ontwikkeling, Reprise (zonder A2) en Coda. Na de inleiding treden drie der melodische gegevens nagenoeg gelijktijdig op, te weten: een melodie in de diskant (eerste violen, tweede violen, fluit en hobo), een melodie in de bas (violoncelli en contrabassen), en als derde melisme een vertraagde 'sonnerie de chasse' met lydische karakteristiek. Even later intoneert de eerste trompet een vierde gegeven, een lyrische melodie, die enige karakteristieken gemeen heeft met Spaans flamenco-melismatiek. Deze melodie, zestien maten verder in de verbreding herhaald, wordt in de Ontwikkeling niet betrokken maar blijft gebonden aan Expositie en Reprise. Juist aan deze
isolering ontleent zij in het totale muzikale betoog een zekere symbolische betekenis. De abrupte intrede van het tweede, kortere Expositie-fragment A2 verhindert de normale afloop van de voorgenoemde melodie en brengt een plotselinge versombering van de atmosfeer teweeg. Onrust en dreiging treden in de plaats van verwachting en lyriek. Flarden van het lyrische melisme waaien nog aan, maar moeten in het wassend tumult wijken voor het vijfde gegeven, een twee maal klinkend trompetsignaal. Het is dit signaal, gekarakteriseerd door het dalende tritonus-interval, dat in verschillende varianten het karakter van het Ontwikkelingsdeel in hoofdzaak bepaalt door met zijn imperatieve toon gedurig de omhoog strevende en zingende toon der melismen van A1 te weerstreven. Het wordt een strijd om het overwicht. De lyriek moet dood. Dan treedt de marsdreun in, leidend tot het dynamische hoogtepunt van het werk. Wanneer dit is uitgewoed komen uit de lage registers de melismen van A1 als Reprise toch
weer omhoog. De 'flamenco-melodie', ditmaal in het voornaamste tonale centrum E, kan nu ongestoord ten einde klinken, waarna een lange Coda het werk besluit (...). - RUDOLF ESCHER