componist
Will Eisma werkt als violist bij de Omroeporkesten. Daarnaast ontwikkelt hij een solopraktijk waarin hij zich specialiseert in hedendaagse muziek. Veel van zijn composities zijn geschreven voor de orkesten van ...
gerelateerde werken
Tjempaka : for string quartet, 1996 / Will Eisma
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Strijkkwartet (2 violen, altviool, cello)
Bezetting:
2vl vla vc
Dansen uit het Labyrint : opus 15-a, voor orkest, 1963 / Peter Schat
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
2fl fl-a 2ob eh cl 2cl-b 2fg 2cfg 4h 3trp 3trb 2tb timp 3perc hp pf str(0.13.10.8.)
Suite voor orkest / [Herman Mulder]
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
4333 4430 timp hp str
Openingsmuziek : fluit, clarinet, fagot, 2 hoorns, slagwerk, strijkers, 1976 / Lucas Vis
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
1011 2000 perc str
compositie
Terzo concerto : per orchestra / Will Eisma
Bevat:
Allegro furioso
Adagio
Allegro moderato
Toelichting:
Program note (Dutch): Dit werk werd gecomponeerd in het voorjaar van 1960 te Rome. Het is opgedragen aan mijn leermeester Goffredo Petrassi en is geschreven voor een uitgebreide symfonische bezetting. In het laatste deel is tevens van een cembalo gebruik gemaakt. De bouwsteen van het eerste deel is een structuur van zes tonen. Elke groep van drie tonen is opgebouwd uit een reine kwart en een kleine secunde. Deze structuur is een onderdeel van de twaalftoonsrij, die aan het gehele werk ten grondslag ligt. In de vorm kan men verschillende korte perioden opmerken: een inleidend gedeelte A van 16 maten dat onmiddellijk gevarieerd wordt, een periode B van elkaar overlappende crescendi (maten 37 t/m 43), een periode C waarin drie groepen - hout, koper en strijkers - tegenover elkaar geplaatst worden (44 t/m 56), een overgangsperiode D waarin het klarinetmotief van de derde maat wordt uitgewerkt (69 t/m 77) en ten slotte enkele van de voorgaande gedeelten die gevarieerd worden. Het geheel ziet er dan aldus
uit: A A B C D A B C en een Coda. In het tweede deel zijn drie perioden te onderscheiden (de eerste tot maat 21, de tweede tot maat 36 en de derde van maat 37 tot het slot), waarvan de derde periode de kreeft is van de eerste. Het karakter van dit deel is veel lyrischer en rustiger dan dat van het eerste deel. Het laatste deel begint met een inleiding, waarin aan het cembalo, de harp en het slagwerk een belangrijke rol toebedeeld zijn. Hierop volgt een allegro, dat in de vorm van een chaconne geschreven is, namelijk een thema van tien maten met acht variaties en een coda. - WILL EISMA