gerelateerde werken
24 capriccio's voor viool solo
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Viool
Bezetting:
vl
Black Venus : for orchestra / Robert Groslot
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
Recorder / 2(1st and 2nd +picc) 2 2(2nd + bcl) 2 / 2211 / perc (3 players) / hp / pf / synth / strings
Symphony no. 3 : 1926 / Willem Pijper
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
3fl fl(pic) 3ob eh 2cl cl-b sax-t 4h 4trp 4trb tenh tb 5perc 2hp man pf4h str(18.16.14.12.10.)
Imbroglio : for orchestra / Peter van Onna
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
pic 3fl 3ob eh 3cl cl-b 3fg cfg 4h 4trp 3trb trb-b tb timp 3perc pf(cel) hp str(16.14.12.10.8.)
compositie
Concertino : voor orkest en jazz-quintet / Otto Ketting
Overige auteurs:
Ketting, Otto
(Componist)
Bevat:
Andante
Allegretto
Adagio
Toelichting:
Program note (Dutch): De titel van het werk geeft reeds aan wat de compositie niet is: geen concert voor jazzsolisten met symfonische begeleiding maar een - niet al te zwaartillend - werk voor orkest (in een bescheiden bezetting die het instrumentarium van een symfonie van Mozart nauwelijks overschrijdt) en een klein jazzensemble (in de zeer gebruikelijke samenstelling van trompet, tenorsaxofoon, piano, contrabas en drums) als belangrijke, afzonderlijke groep. In de drie delen van het Concertino wordt onder meer steeds een ander facet van het jazz-materiaal aangewend. Het eerste deel is driedelig: een inleidend Andante gaat over in een meer motorisch Allegro, totdat de inleiding verkort terugkeert. Het aandeel van het jazzkwintet (in een orthodoxe vorm van thema-improvisaties-thema) bepaalt een kort rustpunt in de totale structuur van dit deel: de vrije atonaliteit van inleiding en Allegro mondt uit in de hier aan tonaliteit gebonden jazzvorm. Het tweede deel heeft het karakter van een intermezzo
tussen beide uitgebreide hoekdelen, en voert zonder tempowisseling naar het slot waarin het jazzaandeel zich beperkt tot een afgeleide vorm: een Zuid-Amerikaans dansritme. De finale opent met een Adagio waarin het strijkorkest op de voorgrond treedt. Een ostinatofiguur voert het aansluitende Allegro ten einde. Het jazzkwintet krijgt weer gelegenheid tot korte improvisaties en fungeert verder als ritmesectie waaraan het symfonieorkest later (gecomponeerde) 'improvisaties' toevoegt. Tenslotte nog een opmerking: het is het eerste Nederlandse werk van deze aard. De betekenis daarvan ligt mijns inziens vooral in het feit dat hiermee een vertrekpunt is gecreƫerd voor komende werken in dit genre. - OTTO KETTING