gerelateerde werken
Serenata II : flauto, quattro gruppi strumentali, 1965 / Jan van Vlijmen
Genre:
Orkest
Subgenre:
Fluit en groot ensemble
Bezetting:
0242 sax-t 1210 4perc mar vibr xyl hp g 12vl 9vla 6vc 3cb fl-solo
Symphonietta no. 2 : for large wind orchestra and percussion, 1939 / Fré Focke
Genre:
Orkest
Subgenre:
Blazersensemble (13 en meer spelers)
Bezetting:
3343 sax-a 3331 timp perc
Discorsi capricciosi : per 12 fiati e percussione, (1965) / Nico Schuyt
Genre:
Orkest
Subgenre:
Blazersensemble (13 en meer spelers)
Bezetting:
1222 2111 2perc
Van de schaduw naar het licht : voor ensemble, 1999/2000 / Gilius van Bergeijk
Genre:
Orkest
Subgenre:
Blazersensemble (13 en meer spelers)
Bezetting:
1020 3sax 1230 pf
compositie
Per diciassette : voor blaasorkest / Jan van Vlijmen
Overige auteurs:
Vlijmen, Jan van
(Componist)
Toelichting:
Program note (Dutch): (Première: 1-7-1968 - Rotterdam - Slagwerkgroep Amsterdam en Nederlands Blazersensemble o.l.v. Edo de Waart).
Dit werk is geschreven in opdracht van de Gemeente Amsterdam en wel uitsluitend voor blaasinstrumenten: 3 fluiten, 1 hobo, 1 oboe d'amore, 1 Engelse hoorn, 1 klarinet, 1 basklarinet, 1 tenorsax, 4 hoorns, 3 fagotten en 1 contrafagot.
De drie fluiten dienen te worden opgesteld achterin de zaal als tegenwicht tegen de zich op het podium bevindende 4 hoorns en 3 fagotten. De overige instrumenten dienen rondom het publiek te worden opgesteld. Deze wijze van groeperen van de bepaalde instrumenten houdt een zekere tegenstelling in: de blokvormige groepering op het podium en de 3 fluiten achterin de zaal en de gedifferentieerde opstelling van de overige instrumenten houden uiteraard verband met wat er in het stuk gebeurt. Daarin staan tegenover elkaar een soort polyfonie en een monoliete blokvorming. Er is een ontwikkeling te constateren van differentiatie naar monolitische klankblokken, waarvan onder andere de monoritmiek karakteristiek is. Voor het stuk is deze groei wezenlijk bepalend. In de opbouw is een ambivalentie aanwezig, omdat er een streven is naar consolidatie, gedemonstreerd door het overgaan van de onafhankelijkheid naar de blokvorming. Tegelijkertijd echter is sprake van een zekere afbraak, het stuk gaat
'kapot'. Deze contradictie is opgeroepen als middel ter verkrijging van spanning.
Globaal is het werk in vijf delen te verdelen. Het eerste deel wordt bepaald door het 'gekwetter' van de zes rond het publiek opgestelde instrumenten, die met hun individuele interjecties het de blokvormige groepering op het podium moeilijk maken.
In het tweede deel gaan de blokvormige groepen zich losmaken van de zes 'kwetteraars'. Muzikaal gezien vormt dit de verbinding tussen het eerste en derde deel.
Dit derde deel vormt een soort integratie tussen de groep op het podium en de groepen in de zaal.
In het vierde deel vervullen de fluiten eenzelfde soort functie als de hoorns in het tweede deel: in deze beide delen komt dus blokvorming expliciet naar voren.
De integratie die tenslotte in het vijfde deel tussen alle instrumenten optreedt heeft niet de betekenis van een climax. De met het woord 'afbraak' aangeduide beperking van het toonmateriaal ontneemt aan de integratie het karakter van een bekroning. - JAN VAN VLIJMEN