gerelateerde werken
Pantomima : for orchestra, 2002 / Diderik Wagenaar
Genre:
Orkest
Subgenre:
Groot ensemble (12 of meer spelers)
Bezetting:
3030 2sax 1330 vib cel g g-b 2pf vl vc cb
Ourobóros : for ensemble / Martyna Kosecka
Genre:
Orkest
Subgenre:
Groot ensemble (12 of meer spelers)
Bezetting:
fl ob cl fg h tpt trb 2vn vla vc cb
I'm your bugs if you're my bunny : for ensemble / Chiel Meijering
Genre:
Orkest
Subgenre:
Groot ensemble (12 of meer spelers)
Bezetting:
2fl/picc cl/cl-b sax-a/sax-s sax-bar/sax-s 2h tpt 2trb tb perc pf gtr-e bass-e
Between nightbar and factory : for ensemble, 1994 / Bart de Kemp
Genre:
Orkest
Subgenre:
Groot ensemble (12 of meer spelers)
Bezetting:
1111 1110 2perc pf 2vl vla vc cb
compositie
Liederen : (Canzonas), for metal wind instruments, 2 pianos and double-bass, 1976, (revision 1978) / Diderik Wagenaar
Overige auteurs:
Wagenaar, Diderik
(Componist)
Toelichting:
Liederen is gebaseerd op een muzikaal onderwerp waar ik mij vanaf het componeren van Kaleidofonen I voor saxofoon en piano (1969) mee bezighoudt: binnen de eenvoud van de melodische eenstemmigheid kan worden gezocht naar een akoestische meerstemmigheid door middel van het variëren van de verdubbelingen in de melodie. Verschillend geaarde historische voorbeelden van deze werkwijze vinden we onder meer bij Mahler, Stravinsky en Thelonious Monk. Zo kan ook door een homogene instrumentatie een meerstemmige homoritmische passage juist het karakter krijgen van een opgestapelde eenstemmigheid, vergelijkbaar met onder andere het organum en andere vormen van parallelharmoniek (faux-bourdonstijl, Debussy, close harmony). Liederen is een aaneenschakeling van geblazen en gehamerde melodieën. Periodes met een duidelijk tonale ontwikkeling worden afgewisseld of gecombineerd met momenten van chromatisch-modale stilstand. Verder zijn er tegenstellingen op het gebied van het benadrukken en ontkennen van een teleenheid. Hiertoe wordt er soms gebruik gemaakt van verschillende tempi tegelijkertijd, waardoor twee dirigenten nodig zijn. Ondanks het gebruik van blaasinstrumenten en veelvuldige sterke dynamiek, wat een dionysisch karakter lijkt te benadrukken, is juist het cerebrale aspect in belangrijke mate bepalend voor de identiteit van het stuk: mede door de manier van instrumenteren en de uitwerking van de ritmiek is er sprake van een soort apollinische directheid, die eigen is aan veel pan-tonale avant garde uit de jaren '70. Deze verstandelijke directheid is ook typerend voor bijvoorbeeld bebop thema's uit de veertiger en vijftiger jaren (Charlie Parker, Miles Davis). De compositie-idee is dan ook in belangrijke mate bepaald door het oorspronkelijke plan een stuk voor Orkest De Volharding te maken. Dat het dit niet is geworden, komt door de uiteindelijk hiervoor aangeduide ontwikkeling. - DIDERIK WAGENAAR; Liederen (Songs) is based on a musical topic which I've been busy with since the composition of Kaleidophones I for saxophone and piano (1969): within the simplicity of melodic unison an acoustical polyphony can be sought for, achieved through the variation of doublings in the melody. Diverse historical examples of this method can be found in Mahler, Stravinsky and Thelonious Monk, among others. Like-wise a homogeneous instrumentation can take on the character of a polyphonic, homorhytmic passage through an accumulated unison comparable, for exemple, to organum and other forms of parralel harmony (faux bourdon, Debussy, close harmony). Liederen is juxtaposition of blown and hammered melodies. Periods with a define tonal development are alternated or combined with moments of chromatic-modal suspension. Furthermore, there are contrasts in the area of emphasizing and denying a counting unit. For this purpose different simultaneous tempos are sometimes used, for which two conductors are necassary. In spite of the use of wind instruments and intensified, strong dynamics, which seems to emphasize a Dionysian character, it is the cerebral aspect which is to a large extent determinant for the identity of the piece: both the manner of instrumentation and the treatment of the rhythmic result in a sort of Apollonian directness which is peculiar to much pan-tonal avant garde music from the seventies. This intellectual directness is also typifying for bebop themes from the forties and fifties (Charlie Parker, Miles Davis), for example. The compositional idea is in fact determined to a large degree by the original plan to write a piece for the orchestra 'De Volharding.' That this didn't come about is a result of the final working-out described above. - DIDERIK WAGENAAR