gerelateerde werken
Clair de lune : for soprano and orchestra / Alphons Diepenbrock; on words by Paul Verlaine
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Zangstem en orkest
Bezetting:
sopr 3fl(picc) 3ob 2cl cl-b 2fg 2h str
Concerto per orchestra : (1960) / Berend Giltay
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
3222 4330 timp perc cel xyl hp str
Symphony in D : 1994 - '95 / Tristan Keuris
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
2fl 2ob 2cl 2fg 2h 2trp timp str(8-12.6-10.4-8.4-6.2-4.)
Adagietto e Scherzino : voor orkest, opus 12, 1936, (revisie 1952) / Jan Koetsier
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
2222 2200 timp str
compositie
Lydische Nacht / als symfonisch gedicht bewerkt door = arranged as a symphonic poem by Eduard Reeser 1983-rev. 1992, Alphons Diepenbrock
Overige auteurs:
Reeser, Eduard
(Arrangeur)
Diepenbrock, Alphons
(Componist)
Toelichting:
Program note (Dutch): (Première bew uit 1983: 29-2-1984 - Concertgebouw, Amsterdam - Concertgebouworkest o.l.v. Hans Vonk):
In de reeks symfonische liederen die Alphons Diepenbrock tussen 1899 en 1913 heeft gecomponeerd, vormt Lydische Nacht de laatste schakel. Wellicht zou men dit werk eerder een dramatische solocantate kunnen noemen, want in tegenstelling tot het meer lyrische karakter van de beide Hymnen an die Nacht en van Die Nacht, in tegenstelling ook tot het verhalende van Vondels Vaart naar Agrippine en het beschouwende van Im grossen Schweigen heeft Diepenbrock hier in het van antieke geest vervulde gedicht van zijn leerling en vriend Balthazar Verhagen de stof voor een dramatisch conflict gevonden, dat hem persoonlijk na aan het hart lag, namelijk de 'tegenstelling tussen de koude majesteit der maan en het overkropte gemoed van de herder, die in de nachtstilte het tumult zijner eigen Sehnsucht voelt opkomen', zoals hij de dichter schreef. Deze dramatische inslag is nog versterkt, doordat de eerste zeven strofen van de tekst declamatorisch zijn behandeld, volgens de richtlijnen die de componist zich in zijn muziek bij Marsyas (1910) en Gijsbreght van Aemstel (1912) had gesteld, en ook door het gebruik van 'leidmotieven', die de voornaamste stemmingen en begrippen, waarop het gedicht is gebouwd, door het gehele werk heen begeleiden. Enige van die motieven zijn in de orchestrale inleiding reeds geëxposeerd, maar voor de toehoorder krijgen zij eerst een literaire betekenis zodra zij het gesproken woord gaan illustreren. Zo blijkt in de meditatieve gevoeligheid van de rustig-vloeiende melodische lijn, die zich afwisselend in de althobo en de oboe d'amore door de gehele eerste strofe voortzet, het 'in d'eenzaamheid verdroomd'-zijn van de Lydische herder te zijn uitgedrukt, in de sonore drieklanken van de hoorns, waarmee de tweede strofe begint, 'de lange zomerdag', en in de onrustige bassen bij de aanvang van de derde strofe, waarmee reeds het voorspel was begonnen, het aanzwellen van de Duisternis. Artemis, de godin van de Maan, is gesymboliseerd in een voortdurend tussen vierkwarts- en vijfkwartsmaat wisselend thema met een koel-glanzend koloriet (flageolettonen van een soloviool, piccolo, harp, trombones), en waarvan de melodie in haar verdere verloop uit origineel- geharmoniseerde omspelingen van de grote-secunde-reeks bestaat.
In de zevende strofe zijn het de bassen en houtblazers, die de onrust weergeven, welke de nachtelijke visioenen in de stille ziel van de herder teweeg brengen. Na deze laatste episode maakt de overgang van spreken naar zingen bij het aanroepen van Artemis een ongehoord suggestieve indruk, ook door de kernachtige melodie, die hier in de zangstem geconcentreerd is. Een wiegende muziek sluit zich aan, die later bij de woorden 'het brandende leven doorwoelt deze wake' haar zin onthult, en dan verschijnt aan het eind van de negende strofe in de hobo het scherp-geprofileerde motief, dat op het 'beklemmende raadsel' betrekking heeft en dat vooral betekenis krijgt in het grote tussenspel na de veertiende strofe, waar de herder zich ten prooi voelt aan de godheid 'die geen mildheid kent'. In dit tussenspel - een der hevigst bewogen stukken muziek die er van Diepenbrock bestaan - neemt na het onstuimig opgezweepte motief van de Duisternis het breed-uitgesponnen thema van Artemis (maestoso, appassionato) de centrale plaats in; dan echter wordt het Raadsel-motief allesbeheersend en voert in kunstige canonische combinaties de spanning op, totdat deze zich twee maten lang ontlaadt in de hartstocht van het 'brandende leven', waarna een langzame anticlimax het verrijzen van de Dageraad inleidt. Het Dag-motief van de hoorns brengt zonnigheid en warmte in de muziek terug en de laatste twee strofen worden weer begeleid door de pastorale aanvangsmelodie, canonisch geïmiteerd in de fluit en omspeeld door vogelstemmen (...). - EDUARD REESER (1949)