gerelateerde werken
Symphonische klankfiguren : (Symphonie nr. 12), (1964) / Henk Badings
Genre:
Orkest
Subgenre:
Orkest
Bezetting:
pic 3fl 2ob eh 3cl cl-b 2fg cfg 4h 3trp 3trb tb timp 3perc cel hp pf str
Saxofoonconcert : voor harmonie-orkest, 1951 / Henk Badings
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en HaFaBra
Bezetting:
3383 4sax 4342 2bug 2crt 4barh timp 2perc sax-a-solo
Concert voor altsaxofoon en harmonieorkest : 1986 / Simon Burgers
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en HaFaBra
Bezetting:
3.2.20.2 3sax 4332 euph timp 4perc sax-a-solo
Concerto : for baritone saxophone and wind orchestra, 2007, Bernard van Beurden
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en HaFaBra
Bezetting:
pic 2fl 2ob 3cl cl-b 2fg 2sax-s 2sax-a sax-t sax-br 4h 4trp 4trb 2tb-t tb-b timp perc cb sax-br-solo
compositie
Quadrupelconcert : versie voor 4 saxofoons en harmonieorkest, 1984 / Henk Badings
Overige auteurs:
Badings, Henk
(Componist)
Bevat:
Introduzione e allegro
Lento
Finale (Vivace)
Toelichting:
Er zijn drie delen. Het eerste deel bestaat uit een langzame inleiding en een snel hoofddeel. De inleiding heeft een ritmisch rijkgeschakeerd hoofdthema, dat als dubbelcanon in de soli verschijnt. De eerste themagroep van het Allegro is gebouwd op syncopisch-hamerende ritmen. De tweede themagroep heeft lyrische melismen in de soli. Deze keren daarna terug op motieven uit de inleiding en bereiden daarmee een gewijzigde reprise van de eerste themagroep hoofdzakelijk in het orkesttutti. Het langzame tweede deel is lyrisch-elegisch van stemming met thematische en ritmische verwantschappen tot het eerste deel. Het zwaartepunt ligt in het polymelodisch weefsel van lyrische lijnen in de vier soli. Orkesttutti in het midden leiden aleatorische combinaties in. Een epiloog keert terug tot de aanvangsstemming. Het derde deel is een speelse finale in een 10/8 maat (6 + 4). Het hoofdthema verschijnt na een inleiding in het slagwerk in de SS, daarna in een uitvoerige SB-solo en in de vier soli
tezamen. Er volgen solo-cadensen van van ST, SA en SS. In een bitonale variant van het hoofdthema zijn tal van herinneringen aan de syncopische ritmen uit deel I. Nadat de soli teruggegrepen hebben op een variant van het tweede thema uit deel I, volgt een dramatisch coda. De syncoperende ritmen zwellen in het orkest aan tot brutale massieve blokken, waaruit de soli echter telkens weer tevoorschijn komen in stijgende trillers en die ten slotte de finale beƫindigen met een schertsende figuur. - HENK BADINGS