componist
Henk Badings is een van de grootste componisten van de twintigste eeuw, volgens musicoloog Leo Samama. Hij roemt hem als "een veelzijdig kunstenaar die ogenschijnlijk moeiteloos omschakelt van de ernstige ...
gerelateerde werken
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Viool; Elektronica met verschillende instrumenten; Viool met elektronica
Bezetting:
vl 2soundtracks
Saxofoonconcert : voor harmonie-orkest, 1951 / Henk Badings
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en HaFaBra
Bezetting:
3383 4sax 4342 2bug 2crt 4barh timp 2perc sax-a-solo
Display : opus 58, for saxophone quartet & symphonic band, 1986 / Jo van den Booren
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en HaFaBra
Bezetting:
3262 3sax 4332 2barh timp 3perc cb 4sax-solo
Mater dolorosa : for saxophone quartet & wind orchestra, 1999 / Henk Alkema
Genre:
Orkest
Subgenre:
Saxofoon en HaFaBra
Bezetting:
pic 2fl 2ob 13cl cl-b 2fg 4sax 4h 3crt/trp 3trb tenh 3tb timp 3perc 4sax-solo
compositie
Quadrupelconcert : versie voor 4 saxofoons en harmonieorkest, 1984 / Henk Badings
Bevat:
Introduzione e allegro
Lento
Finale (Vivace)
Toelichting:
Er zijn drie delen. Het eerste deel bestaat uit een langzame inleiding en een snel hoofddeel. De inleiding heeft een ritmisch rijkgeschakeerd hoofdthema, dat als dubbelcanon in de soli verschijnt. De eerste themagroep van het Allegro is gebouwd op syncopisch-hamerende ritmen. De tweede themagroep heeft lyrische melismen in de soli. Deze keren daarna terug op motieven uit de inleiding en bereiden daarmee een gewijzigde reprise van de eerste themagroep hoofdzakelijk in het orkesttutti. Het langzame tweede deel is lyrisch-elegisch van stemming met thematische en ritmische verwantschappen tot het eerste deel. Het zwaartepunt ligt in het polymelodisch weefsel van lyrische lijnen in de vier soli. Orkesttutti in het midden leiden aleatorische combinaties in. Een epiloog keert terug tot de aanvangsstemming. Het derde deel is een speelse finale in een 10/8 maat (6 + 4). Het hoofdthema verschijnt na een inleiding in het slagwerk in de SS, daarna in een uitvoerige SB-solo en in de vier soli
tezamen. Er volgen solo-cadensen van van ST, SA en SS. In een bitonale variant van het hoofdthema zijn tal van herinneringen aan de syncopische ritmen uit deel I. Nadat de soli teruggegrepen hebben op een variant van het tweede thema uit deel I, volgt een dramatisch coda. De syncoperende ritmen zwellen in het orkest aan tot brutale massieve blokken, waaruit de soli echter telkens weer tevoorschijn komen in stijgende trillers en die ten slotte de finale beëindigen met een schertsende figuur. - HENK BADINGS