componist
Ton de Leeuw (16 november 1926, Rotterdam) ontwikkelt zich tot één van de belangrijkste Nederlandse componisten van de 20ste eeuw. Zijn vroege inspiratiebronnen zijn Béla Bártòk en Willem Pijper. Na ...
gerelateerde werken
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Piano
Bezetting:
pf
Concert : voor twee violen en orkest, 1954 / Henk Badings
Genre:
Orkest
Subgenre:
Viool en orkest
Bezetting:
fl fl(pic) ob ob(eh) 2cl 2fg 4h 3trp 3trb tb timp perc pf(cel) str 2vl-solo
Ballade : for violin and orchestra / Julius Röntgen, 1918
Genre:
Orkest
Subgenre:
Viool en orkest
Bezetting:
2fl 2ob 2cl 2fg 4h 2trp timp hp cel str vl-solo
Concert voor viool en orkest : for violin solo and large orchestra, 2003 / Klaas ten Holt
Genre:
Orkest
Subgenre:
Viool en orkest
Bezetting:
2232 2220 perc hp str vl-solo
compositie
Vioolconcert II : 1961 / Ton de Leeuw
Toelichting:
(Première: 17-1-1962 - Bergen - Theo Olof, Nederlands Studentenorkest o.l.v. Jan Brussen).
Het Tweede Vioolconcert bestaat uit drie delen.
Het eerste deel zet in met een enkele toon in het orkest, waarna de soloviool inzet, eerst met korte stijgende motiefjes (tertsenreeksen), maar weldra uitgroeiend tot een langere solopassage van improvisatorisch karakter. Het orkest neemt geleidelijk in betekenis toe, er volgt onder andere een passage die gekarakteriseerd wordt door korte tonen in het hout en het koper, met lange tonen in de bas. Daarna voert een stijgende lijn in de viool naar het middendeel van deel I. Dit contrasteert met het begin, onder andere door sterk gemarkeerde ritmische dubbelgrepen in de viool. Na enkele korte orkestrale intermezzi lost dit ritmische fragment snel op, en wordt - na een pauze - gevolgd door een slotpassage die in karakter en materiaal op het begin lijkt, zonder overigens een herhaling daarvan te zijn.
Het tweede deel is in zijn structuur moeilijker omschrijfbaar. Het bestaat uit een aantal fragmenten die elkaar vrij opvolgen als schakels in een ketting. Wel is er een sterke onderlinge verwantschap in het muzikale materiaal, maar dit wordt steeds op een andere manier gebracht. Ook in karakter vormen deze onderdelen een grote eenheid. Als totaal is het tweede deel ten opzichte van het eerste deel iets sneller, maar vooral ook forser en strakker van opzet. Orkest en viool wisselen elkaar regelmatig af; de vioolpartij heeft een virtuoze inslag, vooral ook door de grote sprongen die hierin voorkomen.
Het laatste deel heeft eenzelfde kettingachtige structuur als het voorgaande, maar de muziek is geheel anders. In de eerste plaats wordt de vioolpartij beheerst door een ritmische figuur die door zijn asymmetrische vorm aan dit deel een eigen karakter verleent. Deze figuur, onder andere veel voorkomend in Afrika, ligt aan de gehele solopartij ten grondslag en stelt hoge eisen aan de ritmische vaardigheid van de solist. In het orkest komen vele ostinatovormen voor: ritmische en melodi\-sche patronen, die zich voortdurend herhalen. Uit deze statische klankvel\-den maakt zich tenslotte eén toon los (b), die naarmate het einde nadert meer gewicht krijgt en tenslotte als enige achtergrond tegen de steeds ritmisch-beweeglijke vioolpartij overblijft. - TON DE LEEUW