gerelateerde werken
Fusion à six : symphonic music for string quartet, bass clarinet and piano, 1980 / Joep Straesser
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Blaas en strijk en toetsinstrument(en)
Bezetting:
cl-b 2vl vla vc pf
Concerto : for amplified cello and 15 instrumentalists, 1978 / James Fulkerson
Genre:
Orkest
Subgenre:
Cello en groot ensemble
Bezetting:
0031 0240 2perc pf 2cb vc-solo
Cyclofonie I : voor violoncello en klein orkest, 1964 / Hans Kox
Genre:
Orkest
Subgenre:
Cello en groot ensemble
Bezetting:
3000 0000 12vl 4cb vc-solo
Rimpelingen (Concerto Nº 4) : for cello and ensemble / Jan-Peter de Graaff
Genre:
Orkest
Subgenre:
Cello en groot ensemble
Bezetting:
vc-solo fl(picc) eh(ob) cl-b(cl/sax-b) fg(cfg) tpt trb pf(cel) perc 2vn vla vc
compositie
Chamber concerto I : for violoncello solo, wind instruments, harp and percussion, 1991 / Joep Straesser
Overige auteurs:
Straesser, Joep
(Componist)
Bevat:
Maestoso
Molto sostenuto
Con anima
Toelichting:
Program note (Dutch): (Première: 14 april 1992 - Paradiso Amsterdam - Taco Kooistra en het Nederlands Blazers Ensemble).
Chamber concerto I is een werk waarin de muzikale vorm voornamelijk wordt bepaald door een manier van werken die men het best kan omschrijven met de term "montagetechniek". Het stuk is samengesteld uit een aantal muzikale "panelen" die men enigszins zou kunnen vergelijken met de kant-en-klare segmenten in de moderne bouw die in één keer op hun plaats worden gezet. Het bouwwerk wordt op die manier gemonteerd uit grotere eenheden in plaats van dat het wordt opgebouwd vanuit de kleinst mogelijke eenheid: de baksteen. Dit valt te vergelijken met het ontwikkelingsdenken vanuit het motief in de muziek. In veel van mijn muziek uit recente jaren speelt deze montagetechniek van "kant-en-klare" muziek een belangrijke rol, hoewel ook ontwikkelingsdenken vanuit het motief niet wordt uitgesloten. Hierbij geldt dat, wanneer een bepaalde muziek eenmaal in het stuk is verschenen, ze daarna overal later in het werk, al dan niet gevarieerd en/of in combinatie met andere muzieken, terug kan komen. Als
muziek A de openingsmuziek is van deel 1 kan ze, in principe, ook de slotmuziek zijn van deel 3 en dan bijvoorbeeld in combinatie met muziek van deel 3 zelf. Vanuit dit uitgangspunt wordt het spanningsverloop van het stuk gestuurd, waarbij het meestal zo is dat de spanning toeneemt naarmate er een groter aantal verschillende muzieken met elkaar worden gecombineerd; herkenbaarheid blijft daarbij echter een "must". Wanneer men zo werkt ligt het voor de hand om een "apotheose" van combinaties te laten plaatsvinden in het laatste deel wanneer alle muzieken uit het stuk uiteindelijk op het toneel zijn verschenen. Dat gebeurt in Chamber concerto I dan ook. In dit stuk geldt deze manier van werken evenzeer voor de solopartij. De cello kan geheel zelfstandig opereren, met eigen materiaal, dan wel deel uitmaken van het ensemble en zich voegen in de muziek die daar op een bepaald moment aan de orde is. De laatste tijd begin ik gefascineerd te raken door de idee bepaalde muzieken, over de grenzen
van een werk heen, ook weer in andere werken
een rol te laten spelen, waardoor verschillende composities weer aan elkaar gerelateerd raken en er een bouwwerk van werken ontstaat waarin alles met alles te maken heeft. - JOEP STRAESSER