gerelateerde werken
Serie per sei strumenti : 1960 / Jan v. Vlijmen
Genre:
Kamermuziek
Subgenre:
Blazersensemble en toetsinstrument (3-8 spelers)
Bezetting:
fl ob cl fg trp pf
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Gemengd koor en orkest
Bezetting:
sopr GK4 pic fl(pic) fl 2ob eh 2cl cl-b 2fg cfg 4h 3trp 3trb tb timp xyl(vibr) mar 3perc 2hp 2pf str fl(fl-a pic)-ob(eh)-cl-2h-trp-p-solo
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Gemengd koor en orkest
Bezetting:
GK4 2fl/picc 3fl/fl-a 2ob eh 2cl cl-b cl-cb 4h 3trp 2trb tb-b 2perc cimp 2hp cel pf str
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Gemengd koor en orkest
Bezetting:
GK4 2222 2110 perc pf str
compositie
Quaterni III/IV : canto per soprano, coro misto ed orchestra, 1984, (rev. 1985) / parole: Canto XLIX di Ezra Pound, Jan van Vlijmen
Overige auteurs:
Pound, Ezra
(Tekstdichter/librettist)
Vlijmen, Jan van
(Componist)
Toelichting:
Program note (Dutch): (Première: 15-6-1984 - Concertgebouw, Amsterdam - Concertgebouworkest o.l.v. Lucas Vis) Aanvankelijk was het de bedoeling - de titel wijst daar op - dat het door mij te componeren zogenaamd avondvullend werk zou bestaan uit vier grote delen. Bij het concipiëren van de delen III en IV heb ik, na vele omzwervingen door het geheimzinnige labyrint van de muzikale vorm, besloten het in oorsprong bedoelde deel III (het kortste deel van de vier) in deel IV op te nemen en getracht er een integrerend bestanddeel van te maken. Het is daar in mijn ogen beter op zijn plaats dan als zelfstandig deel tussen II en IV in; bovendien ontstond er op deze manier een aantrekkelijk vormbeeld, met andere woorden deze manipulatie is het uiteindelijke concept van het slotdeel ten goede gekomen. Over de vorm van Quaterni III/IV dat overigens als gevolg van deze conceptuele veranderingen nu een tijdsduur heeft van plusminus 50 minuten, zou ik het volgende willen zeggen.
Zoals uit de ondertitel blijkt is het een werk voor sopraan, koor en orkest. De toepassing van vocale elementen heeft grote invloed gehad op de vorm van dit werk. Met name het koor heb ik gebruikt om de verschillende vormelementen af te bakenen. Er is sprake van zeven delen, te weten vier hoofddelen (waarover straks) en drie episodes (in de letterlijke betekenis van het woord). De drie episodes markeren de structuur en dienen als onderbreking en overbrugging van de hoofddelen. Ter verduidelijking bijgaand schema: A - 1 -B - 2 -C - 3 - D. Met verwijzing naar de functie van het koor in het Griekse drama (waarbij het koor formele onderbrekingen geeft van de verschillende dialogen) heeft het koor slechts een plaats gekregen in deze drie relatief korte episodes. De vier hoofddelen, die overigens elk afzonderlijk volgens steeds wisselende (getals-)verhoudingen eveneens uit zeven kleinere onderdelen bestaan, vormen de hoofdbestanddelen van dit orkestwerk.
Het eerste deel heeft het karakter van een proloog en wordt gekenmerkt door de voortdurende aanwezigheid van een liggende toon (fis''), dat wil zeggen deze toon heeft voornamelijk als functie de spil te zijn van het harmonisch spectrum en zal als zodanig niet eens altijd waarneembaar zijn. Het tweede deel (onmiddellijk volgend op de eerste koorepisode) en aanvankelijk bedoeld als een zelfstandig deel in de Quaterni-reeks (no. III dus), gaat over snelheid en polyfonie; een soort 'Ars Contrapunctus'. In het bestek van deze oppervlakkige toelichting valt daar weinig over te zeggen maar als houvast bij het luisteren naar dit onderdeel zou ik er op willen wijzen dat dit werk qua vorm een afspiegeling is van de totale vorm van het onderhavige werk: ook hier zeven onderdelen waarbij de vier 'hoofddeeltjes' worden gekenmerkt door snelheid en een complexe contrapuntiek; de drie 'episodes' fungeren als onderbreking met als kenmerk 'onrustige stilstand'. Na de tweede koorepisode volgt het derde
en langste onderdeel, een in elk opzicht - wat ik zou willen noemen - accumulatieve vorm waarbij de verschillende bouwstenen van de verschillende Quaterni-onderdelen in allerlei gedaantes uitvoerig worden belicht en in toenemende mate met elkaar worden gecombineerd. Dit derde en belangrijkste deel draagt als ondertitel 'Tombeau' en is een hommage aan Kees van Baaren. Nadat dit alles tot een climax heeft gevoerd en de laatste koorepisode (voor een gedeelte a cappella) heeft geklonken, volgt een epiloog, het kortste van de vier hoofddelen. De altfluit die in alle Quaterni-delen een onderhuidse rol heeft vervuld, komt in dit deel wat duidelijker uit de verf. Bovendien wordt hier en daar teruggegrepen op elementen uit het voorafgaande.
In het algemeen kan worden gezegd dat korte incidenten uit Quaterni I en II in dit werk dikwijls tot grote proporties zijn uitgegroeid. - JAN VAN VLIJMEN