gerelateerde werken
Bomen : voor kamerkoor, op 3 gedichten van Erik Menkveld (opus 35) / Micha Hamel
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Gemengd koor
Bezetting:
5sopr 3alt 4ten 3bas
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Gemengd koor en groot ensemble
Bezetting:
GK4 4sax 2h 2trp trb trb-b perc
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Gemengd koor en groot ensemble
Bezetting:
GK4 1111 1110 2perc 2vl vla vc cb
Genre:
Vocaal
Subgenre:
Gemengd koor en groot ensemble; Zangstem(men) en multimedia met of zonder instrument(en)
Bezetting:
GK4 3020 2231 4perc tape
compositie
Verpoosd in schaduw : een cantate, voor kamerkoor, mezzosopraan, bas, spreekstem, synthesizer en 15 solostrijkers, 1997-1998 / op tekst van Lucas Hüsgen, Micha Hamel
Overige auteurs:
Husgen, Lucas
(Tekstdichter/librettist)
Hamel, Micha
(Componist)
Toelichting:
Program note (Dutch): Verpoosd in Schaduw is gecomponeerd als onderzoek naar een actueel madrigalisme. Met als uitgangspunt een beeldenrijke tekst heb ik gepoogd een muziek te componeren die totaal ten dienste staat van de tekst en er diepte aan geeft door de wijde amplitudes van de associaties en emoties zo trouw en eenduidig mogelijk van een passend muzikaal jasje te voorzien.
Dit "ten dienste staan" is slechts geldig als de verstaanbaarheid van de tekst maximaal is, daar slechts dan de toeschouwer de sterke afwisselingen en discontinuïteiten in de muziek begrijpen kan. Daarvanwege zingt het koor hoofdzakelijk unirythmisch en functioneert het zo als de gemultipliceerde stem van de dichter die wordt opgeblazen tot een emotioneel maximaal gedifferentieerde en rijk geschakeerde voordrachtskunstenaar. De begeleidende muziek ondersteunt het koor en verduidelijkt het betoog door intratekstuele verbanden van congruente muzieken te voorzien alsook directe emoties te verhevigen. Hierin wordt geen middel geschuwd. Trouw aan de immer geldige wetten van de retoriek representeren verschillende muzikale archetypen niets anders dan de zo eenduidig mogelijke weergave van hun historisch vastgelegde karakter. Een tekstfragment over de dood zal bijvoorbeeld altijd worden vergezeld van een lamento-figuur. Om definitief af te rekenen met het postmodernisme heb ik met een
welhaast Perecciaanse behoefte om encyclopedisch te zijn zonder in een laffe pastiche te vervallen slechts maniëristisch willen zijn binnen de door de tekst aangegeven kaders namelijk dat elke geste, elk archetype er slechts toe dient de bedoelde emotie (lees: instelling waarmee de tekst moet worden voorgedragen c.q. betekenisdracht van afzonderlijke begrippen) te verklanken. Niet elk afzonderlijk woord is echter zo pregnant dat het direct in tonen kan worden uitgedrukt. Een woord als "dood" bijvoorbeeld wel, maar "ranjaflesje" weer niet. Hiertoe is tijdens het proeven van de tekstladingen en gelaagdheden besloten om enkele stijlcitaten alsook enkele letterlijke citaten in de muziek te incorporeren. Om echter een gestreng antwoord te formuleren op de innig gehate citatenmuziek is het gebruik van citaten slechts dan toegestaan als het onderdeel uitmaakt van de dramaturgische substantie, dat wil zeggen als het noodzakelijk is een voller gevuld tekstfragment muzikaal te verzwaren met een
grotere muzikale entiteit (of een muzikale entitei
t met een grotere lading) dan een enkele toon. Hiermee is het citaat als grotere klont noten in het materiaaldenken geaccepteerd als onvervangbaar element dat dient ter verduidelijking van de tekst. In een madrigalisme wijzen alle parameters dezelfde richting uit om uit te monden in de meest directe onderstreping van de emotie, namelijk de 'gekende' emotie. Het gebruik van een citaat belichaamt dientengevolge zowel de ultieme emotie alsook de distantie hiertoe. Door het gebruik van iemand anders' muziek wijst de componist zowel direct naar zichzelf als naar de ander. "Wie heeft het gedaan?" vroeg de meester. "Jantje, meneer!" antwoordde ik trots. Zichzelf opstuwend naar de extase depersonaliseert de schepper, en erkent zijn laat-twintigste-eeuwse onvolledigheid, zijn meervoudig verzadigde historisch horizontaal perspectief en daarmee zijn onmacht tot nieuwheid, alsook zijn eerder genoemde fluïde identiteit. Als een aanklacht tegen vaak te zoetgevooisde koorliteratuur grimast het koor
zich als een veelvoudig gestemd monster door deze door schaduwfiguren bevolkte tekst en krijgt het stuk het karakter van een droomspel. Dit inclusief madrigalisme heeft aan de ene kant raakvlak met de affektenleer uit de barok en aan de andere kant met de cabareteske, welhaast woordschilderdende kant van het theaterlied. Van dit soort talig cabaret verglijdt de schaal heen en weer over de monorail van de tijdsas naar alle mogelijke vormen van volks-, exotische en kunstmuziek met als doel een hoogst artificiële ruimte te laten ontstaan waarin echte emoties vrijelijk kunnen stromen.- M.H.